De allerbelangrijkste regel bij vallen is dat de bewegingsenergie op een soepele manier wordt overgebracht van een veelal rechte lijn (namelijk van hoog naar laag) naar een andere richting. Dit kan bijvoorbeeld door dit om te zetten naar: a) voorwaartse snelheid of b) de impact op het lichaam over een groot lichaamsoppervlak te verdelen of c) de energie wordt om gezet in geluid. Bij de eerste situatie kun je denken aan een stoere free runner die van een hoogte naar beneden springt. Je ziet dan altijd een hele snelle rol bij de landing. Op deze manier zetten ze de vallende (vaak op bot brekende) snelheid om in voorwaartse snelheid. Zo kunnen ze voorkomen dat ze blessures oplopen. Als het goed gaat.
Een judoka leert zijn val vaak breken door een rol of het afslaan. Door de val over een groot gedeelte van het lichaam te verdelen – in plaats van op een punt te centreren (bijvoorbeeld een pols) – wordt de impact op het lichaam ook verdeeld en doet het minder pijn. Het creëren van het geluid leidt ook een deel van de kracht op het lichaam weg.
De hoofdregel bij vallen is dus de impact van de val niet op een klein deel van het lichaam terecht te laten komen.